-
1 ça
ça1 [saa]〈m.〉 〈 psychologie〉1 Es ⇒ het————————ça2 [saa]3 〈 goed- of afkeurend〉zo ⇒ juist, nee maar5 ‘het’ 〈 de geslachtsdaad aanduidend〉♦voorbeelden:ça dépend • het hangt ervan af2 qui ça? • wie dan?3 c'est ça! • goed zo!c'est comme ça • het is nu eenmaal zocomme ci, comme ça • zo zoc'est toujours ça de pris • dat is alvast binnença alors! • goeie dag!et avec ça? • anders nog iets?ça par exemple! • wel heb je ooit!, wel heb ik van mijn leven!〈 informeel〉 pour ça, oui! • nou en of! -
2 *hein
*hein ['ẽ]1 〈 bij niet verstaan〉hè? ⇒ wat?2 〈 ter versterking van een vraag〉nou? ⇒ wat vind je ervan?3 〈 verwondering〉hè? ⇒ wat zeg je?, wat?4 〈 om goedkeuring te vragen〉hè? ⇒ nietwaar?♦voorbeelden:1 hein? je ne vous comprends pas • hè? ik begrijp u niet2 qu'en dis tu, hein? • nou, wat zeg je ervan?3 hein? que me racontez-vous? • wat? wat vertelt u me nou?
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский